In hoeverre mag een inschrijver afgaan op een foutief gegeven rekenvoorbeeld van de aanbestedende dienst in de Nota van Inlichtingen? Deze vraag stond centraal in een vorige maand gepubliceerde uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland.
De feiten
De uitspraak heeft betrekking op een door de gemeente Amersfoort gehouden Europese openbare aanbesteding voor verhuisdiensten. Gunningscriterium is beste prijs-kwaliteitverhouding waarbij prijs voor 60% en kwaliteit voor 40% procent meeweegt.[1] In de Nota van Inlichtingen (hierna: ‘NvI’) wordt gevraagd om de formule in de aanbestedingsleidraad ter bepaling van de beste prijs-kwaliteitverhouding toe te lichten door middel van een rekenvoorbeeld. Daarop geeft de gemeente een rekenvoorbeeld met fictieve getallen maar waarbij de weging van prijs en kwaliteit zijn omgedraaid. Vervolgens wordt de opdracht niet aan eisers gegund en blijkt dat eisers bij haar inschrijving is uitgegaan van de weging van prijs-kwaliteit zoals aangegeven in het rekenvoorbeeld. Indien de inschrijvingen volgens het rekenvoorbeeld in de NvI zou worden berekend, zou zij wel de beste prijs-kwaliteitverhouding hebben.
Het geschil
Eiseres stelt zich op het standpunt dat de gemeente de beoordelingssystematiek in de NvI heeft gewijzigd omdat de NvI blijkens de aanbestedingsleidraad prevaleert, dan wel dat zij mocht uitgaan van de in de NvI gegeven wegingsfactoren. De gemeente voert primair een Grossmann-verweer. Subsidiair voert zij aan dat de wegingsfactoren van de prijs en kwaliteit in de NvI enkel als voorbeeld zijn opgenomen en daaruit niet de gevolgtrekking mag worden gemaakt zoals eiseres heeft gedaan.
Het oordeel van de voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter verwerpt het Grossmann-verweer van de gemeente omdat de afwijking in de wegingsfactoren vóór inschrijving niet bij eisers is opgevallen en er daarom bij eiseres geen aanleiding bestond om daarover nadere vragen te stellen. Verder noemt de rechter het ongelukkig dat de wegingsfactoren in het rekenvoorbeeld precies omgekeerd waren en oordeelt dat dit eenvoudig te vermijden was geweest, maar volgt eisers niet in haar stelling dat daardoor sprake is van een wijziging van de wegingsfactoren. De gemeente heeft namelijk bij het rekenvoorbeeld expliciet het woord “voorbeeld” gebruikt en uit niets blijkt dat de gemeente met het voorbeeld de bedoeling had om de wegingsfactoren te wijzigen, aldus de rechter.
Ook de stelling van eiseres dat zij mocht uitgaan van de wegingsfactoren in de NvI beoordeeld de rechter ontkennend. Ter zitting heeft eiseres namelijk aangegeven dat zij bij haar inschrijving niet heeft gekeken naar de wegingsfactoren zoals opgenomen in de aanbestedingsleidraad omdat het rekenvoorbeeld duidelijk genoeg was. Volgens de rechter had dit zonder meer wel van een normaal oplettende inschrijver mogen worden verwacht. Door dit na te laten heeft zij zichzelf de mogelijkheid ontnomen om daarover vragen te stellen waar voor de sluiting van de inschrijftermijn nog voldoende gelegenheid toe was. De rechter oordeelt dan ook dat dit voor rekening en risico van eiseres dient te blijven en dat het prevaleren van de NvI eiseres niet ontslaat van de verplichting acht te slaan op alle aanbestedingsstukken.
Conclusie
Uit deze uitspraak blijkt dat je als inschrijver bij de inschrijving acht moet slaan op alle aanbestedingsstukken en dat je niet blindelings af mag gaan op, in dit geval, een foutief voorbeeld in de NvI. Van een normaal oplettende inschrijver mag daarnaast worden verwacht dat hij de antwoorden in de NvI naast de aanbestedingsstukken legt en bij onduidelijk- of tegenstrijdigheden vragen stelt aan de aanbestedende dienst.
Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met Laurens Vermeulen, advocaat aanbestedingsrecht.
[1] Rechtbank Midden-Nederland (vzr.) 22 december 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:6765.