Een buitenlandse bank kan zich niet beroepen op onbekendheid met het faillissement van een Nederlandse rekeninghouder. Het ligt in de risicosfeer van een bank dat zij een rekening heeft geopend voor een klant die in faillissement verkeert. Het gevolg hiervan is dat door de curator het bedrag dat betaald is in het kader van een betaalopdracht, van de bank teruggevorderd kan worden. Dit kwam naar voren in een uitspraak van Rechtbank Rotterdam op 23 februari 2022. [1]
De zaak
In deze zaak is door een Nederlandse, natuurlijke persoon X een bankrekening geopend in 2019 bij een Duitse bank. Wat deze Duitse bank echter niet weet, is dat X in Nederland al in 2016 failliet is verklaard. In 2020 wordt de curator op de hoogte gebracht van het bestaan van een bankrekening in Duitsland op naam van X, en blokkeert de curator de bankrekening. X heeft de bankrekening gebruikt om geld te ontvangen en geld uit te geven, waarbij in totaal een bedrag van € 65.327,86 is binnengekomen en een bedrag van € 64.348,21 is uitgegeven. De curator vordert het binnengekomen bedrag van € 65.327,86 van de Duitse bank.
Geen beroep op onbekendheid van faillissement
Op grond van artikel 20 van de Nederlandse Faillissementswet (Fw) omvat het faillissement het gehele vermogen van de schuldenaar ten tijde van de faillietverklaring, waaronder het vermogen dat de schuldenaar verwerft tijdens het faillissement. Door de faillietverklaring verliest de schuldenaar van rechtswege de beschikking en het beheer over zijn tot het faillissement behorend vermogen. Bovendien is de boedel niet aansprakelijk voor de verbintenissen die de schuldenaar aangaat na de faillietverklaring.
De rechtbank Rotterdam oordeelt dat het naar Nederlands recht niet van belang is of een derde op de hoogte was van het faillissement; er is geen uitzondering voor onwetendheid. De wetgever heeft expliciet gekozen voor de bescherming van de faillissementscrediteuren en de boedel, niet voor de bescherming van onwetenden.
De Hoge Raad heeft in 2006 en 2012 geoordeeld dat indien een schuldenaar na de faillietverklaring aan een bank een betaalopdracht geeft, de curator in beginsel ook de afdracht van het bedrag dat betaald is kan vorderen van de bankinstelling.[2] Of een bank op de hoogte was van het faillissement, wordt niet van belang geacht. Deze lijn wordt door de uitspraak van de rechtbank Rotterdam doorgetrokken naar banken die buiten Nederland gevestigd zijn.
Een Europese 'escape' voor de bank
Een belangrijk punt in het oordeel van rechtbank Rotterdam is dat onder het Europese recht er wel een escape is voor de onwetendheid van de bank van het faillissement van een rekeninghouder. Volgens het Europese Hof van Justitie kan de onbekendheid van de bank met het faillissement (slechts) ten gunste van de bank werken als er sprake is van betalingen die strekken ten voordele van de gefailleerde, waarmee de curator wordt bedoeld.[3] Het gevolg hiervan is dat in deze situaties de bank een beroep kan doen op de onbekend zijn met het faillissement van de rekeninghouder en dat van de bank geen afdracht van het bedrag dat betaald is door het uitvoeren van de betalingsopdracht, kan worden gevorderd.
Noodzaak van een grondige check
Zoals blijkt uit de uitspraak, is het uiterst belangrijk voor een bank om te weten of nieuwe cliënten in eigen land in faillissement verkeren. De gevolgen hiervan kunnen aanzienlijk zijn, wanneer dit het geval blijkt te zijn en er toch betaalopdrachten worden verricht. De Duitse bank moet nu namelijk 65.327,86 euro betalen aan de curator. Daarom onderstrepen wij de noodzaak dat bij aanvragen van nieuwe bankrekeningen door buitenlandse rechtspersonen of natuurlijke personen grondig gecheckt wordt door de bank of deze nieuwe cliënten in faillissement verkeren.
[1] Rb Rotterdam 23 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1359.
[2] HR 28 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV0653 en HR 23 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV0614.
[3] HvJEU 19 september 2013, ECLI:EU:C:2013:566.